Hoofdstuk 2
Toen ik van Ronnies kantoor terugliep naar huis, had ik niet de minste bedoeling Tremayne Vickers ooit weer te ontmoeten. Ik vergat hem. Ik dacht aan het boek waarmee ik bezig was - met name hoe ik een bepaald personage naar beneden kon krijgen uit een op drift geraakte ballon, gevuld met helium, waarvan de luchtpompen defect waren. Misschien moest ik het hele geval nog eens overdenken. Misschien moest ik wat ik tot dusver had geschreven schrappen en opnieuw beginnen. Het personage in de ballon deed het in zijn broek van angst. Ik dacht dat ik wel wist hoe hij zich voelde. Het meest onverwachte dat ik bij het schrijven van fictie had geleerd, was de angst fouten te maken.
Het boek dat geaccepteerd was en dat De lange weg terug heette, ging over overleven in het algemeen en over fysiek en mentaal overleven van een door een ramp afgesneden groepje mensen in het bijzonder. Geen erg origineel thema, maar ik had de fundamentele raad opgevolgd te schrijven over iets dat ik wist, en van overleven wist ik het meest af.
Teneinde het overleven nog een week of tien dagen vol te kunnen houden, hield ik stil bij de supermarkt vlak bij het huis van de tante van mijn vriend en besteedde mijn etensbudget aan voldoende provisie voor dat doel - wat pakjes soep, een brood, een pak spaghetti, een pak havermout, een halve liter melk, een bloemkool en een paar wortels. Ik kon de groenten rauw eten wanneer ik er maar trek in kreeg en anders smullen van soep met brood erin, spaghetti met soep erover en in melk gekookte havermoutpap. Ook sloeg ik van tijd tot tijd dingen als thee, Marmite en zout in. Luxebroodjes en boter kwamen met grote tussenpozen, wanneer ik er onweerstaanbare trek in kreeg, op tafel. Afgezien van dit alles kocht ik eens per maand een pot vitaminepillen om de noodzakelijke stoffen aan te vullen waaraan ik mogelijk gebrek had gekregen en ik was, hoe saai het ook mocht klinken en ondanks de voortdurende honger, doorlopend kerngezond gebleven.
Ik opende de voordeur met mijn loper en liep in de gang de tante van mijn vriend tegen het lijf.
'Dag lieverd,' zei ze. 'Alles goed met je?'
Ik vertelde haar dat Ronnie mijn boek naar Amerika had gestuurd en er verscheen oprecht plezier op haar magere gezicht. Ze was een jaar of vijftig, gescheiden, grootmoeder, hef, blond, niet veeleisend en nooit zeurderig. Ik had de indruk gekregen dat ze de huur die ik haar betaalde (een vijfde van wat ik voor mijn vorige flat had moeten neertellen) meer beschouwde als een omkoopsom om haar te bewegen een wildvreemde bij zich in huis te halen, dan als een wezenlijk deel van haar inkomen. Bovendien had ze goedgevonden dat ik melk in haar koelkast zette, mijn borden in haar gootsteen afwaste, mij douchte in haar badkamer en eens per week haar wasautomaat gebruikte. Ik mocht geen lawaai maken of bezoekers ontvangen. We hadden deze details in alle vriendschap geregeld. Ze had een elektrische muntmeter voor mij laten installeren en geen bezwaar gemaakt tegen een broodrooster, een elektrische waterketel, een tafelkomfoortje en nieuwe stopcontacten voor een televisie en een scheerapparaat.
Ze was aan mij voorgesteld als 'tantetje' en zo bleef ik haar noemen, en ze scheen mij als een soort verre neef te beschouwen. We woonden inmiddels tien maanden in goede harmonie samen zonder ons met eikaars zaken te bemoeien.
'Het is ontzettend koud... heb je het daarboven warm genoeg?' vroeg ze bezorgd.
'Ja, dank u,' zei ik. De elektrische kachel vrat stroom. Ik zette hem haast nooit aan.
'Dat heb je met die oude huizen... erg koud onder het dak.'
'Ik heb er geen last van,' zei ik.
'Mooi, schat,' zei ze, en we knikten elkaar vriendelijk toe, waarna ik de trap op liep, onderwijl bedenkend dat ik binnen de poolcirkel had geleefd en mezelf zou moeten schamen als ik niet tegen een koude Londense zolder bestand was. Ik droeg onder mijn skipak een spijkerbroek en diverse truien, met daaronder zijden interlock ondergoed met lange mouwen en een lange onderbroek, en ik sliep heerlijk warm in een slaapzak die voor de Noordpool was bedoeld. Het was het schrijven waar ik het koud van kreeg.
Boven in mijn arendsnest worstelde ik een paar uur met het oplossen van de benarde situatie van de heliumballon, maar verder dan wat gespeculeer over de zijwegen van het zenuwstelsel kwam ik niet. Waarom werd je van angst bij voorbeeld niet doof? Waarom voelde je het altijd het eerst in je ingewanden? Mijn man in de ballon wist het niet en voelde zich te ellendig om zich erin te verdiepen. Het leek mij dat ik recht voor hem uit een bergketen moest bedenken waartegen hij verongelukte. Dan zou hij alleen met het probleem zitten van een Mount Everesthoogte te moeten afdalen met alleen zijn vingers, zijn tenen en zijn doortastendheid. Veel eenvoudiger. Daar wist ik het een en ander van af, waarvan de belangrijkste tip was dat je altijd moest zoeken naar de langste weg omlaag, omdat die het minst steil was. Recht oprijzende bergen hadden vaak een flauw aflopende achterkant.
Mijn zolder, die eens het domein van de jongste dochter van tantetje was geweest, had een versleten roze tapijt en crèmekleurig behang, bezaaid met lichtrode rozen. Het aanwezige meubilair, bestaande uit een bed, een ladenkast, een kleine kleerkast, twee stoelen en een tafel, zonk in het niet bij een waarlijk leger kisten, dozen en koffers, waarin mijn verzamelde wereldse bezittingen zaten: kleren, boeken, huishoudelijke spullen en een sport - uitrusting, allemaal van topkwaliteit en in goede conditie, vergaard in voorbije dagen van zorgeloze overvloed. Twee paar dure ski's stonden in hun hoezen in een hoek. Verschrikkelijk dure fototoestellen en lenzen lagen in het donkere schuim van hun etuis. Ik zorgde ervoor dat een winddichte, zanddichte, insectendichte tent die zichzelf in een paar seconden opzette en maar anderhalve kilo woog doorlopend klaar voor gebruik was. Ook controleerde ik van tijd tot tijd mijn bergbeklimmersspullen en een videocamera. Een tekstverwerker met laserprinter, die ik nog steeds gebruikte, stond het grootste deel van de tijd afgedekt. Mijn brevet van helikopterpiloot lag in een la, automatisch verlopen nu ik een jaar niet had gevlogen. Een leven onder handbereik, dacht ik. Een opgeschort leven.
Zo af en toe dacht ik wel eens dat ik er beter van kon leven als ik iets verkocht, maar voor de ski's zou ik bij voorbeeld nooit terugkrijgen wat ik ervoor betaald had en het leek dom de dingen waaraan ik zoveel plezier had beleefd zomaar op te eten. Het waren trouwens voor het merendeel de gereedschappen van mijn vorige beroep en ik zou ze weer nodig kunnen hebben. Ze waren mijn valnet. De reisorganisatie had gezegd dat ze mij terug zouden nemen zodra ik deze dwaasheid uit mijn hoofd had gezet.
Als ik had geweten dat ik zou gaan doen waar ik nu mee bezig was, zou ik het misschien van tevoren beter gepland en meer gespaard hebben - maar tussen de onweerstaanbare bevlieging en de uitvoering ervan hadden maar zes weken gezeten. Met het vage idee ervoor had ik al veel langer rondgelopen - het grootste deel van mijn leven.
Heliumballon...
De tweede helft van mijn voorschot op De lange weg terug hoefde ik pas na publicatie te verwachten, nog een heel jaar voor de boeg. Zo lang zouden mijn per week afgepaste pakketjes geld niet reiken en ik zag geen kans van veel minder rond te komen. Mijn vooruitbetaalde huur zou eind juni op zijn. Als ik, dacht ik, dit ballonbedenksel tegen die tijd af kon hebben en als het geaccepteerd werd en ze hetzelfde voorschot betaalden als tevoren, zou ik misschien net de volle twee jaar halen. Maar als de boeken een flop werden, zou ik het opgeven en naar de simpeler ontberingen van de wildernis terugkeren.
Die nacht daalde de temperatuur in Londen nog verder en 's ochtends was alles bij tantetje in huis stijf bevroren.
'Er is geen water,' zei ze onthutst toen ik beneden kwam. 'De centrale verwarming is uitgevallen en alle leidingen zijn bevroren. Ik heb de loodgieter gebeld. Hij zegt dat iedereen in hetzelfde schuitje zit en dat ik alles moet dichtdraaien. Hij kan niets doen voor het gaat dooien, dan zal hij komen om eventuele lekken te repareren.' Ze keek mij hulpeloos aan. 'Het spijt me ontzettend, lieve jongen, maar ik ga zolang in een hotel wonen. Ik sluit het huis af. Kun je voor een week of twee iets anders vinden? Ik zal de tijd natuurlijk bij de zes maanden optellen, je komt er niets aan tekort, lieverd.'
Wanhoop was een ontoereikend woord voor wat ik voelde. Ik hielp haar alle tussenkranen die ik kon vinden te sluiten en keek na of ze alle radiators had dichtgedraaid, en omgekeerd mocht ik haar telefoon gebruiken om naar ander onderdak te zoeken.
Ik kreeg haar neef aan de lijn, die nog steeds voor het reisbureau werkte.
'Heb je nog meer tantes?' informeerde ik.
'Goeie god, wat heb je met deze gedaan?'
Ik legde het uit. 'Zou je me twee meter vloerruimte kunnen lenen om mijn bed op uit te rollen?'
'Waarom verblijd je het leven van je ouders op dat Caribische eiland niet?'
'Het probleempje van het reisgeld.'
'Als je erg omhoogzit kun je een paar dagen komen,' zei hij. 'Maar Wanda is bij me ingetrokken en je weet hoe klein behuisd ik ben.'
Ik wist het en ik was bovendien niet erg op Wanda gesteld. Ik bedankte hem en zei dat ik hem nog zou terugbellen, en ik pijnigde mijn hersens om iets anders te bedenken.
Onvermijdelijk moest ik aan Tremayne Vickers denken.
Ik belde Ronnie Curzon en legde het hem zonder omhaal voor. 'Kun je me aan die trainer van renpaarden verhuren?'
'Wat?'
'Hij bood gratis kost en inwoning aan.'
'Leg het me stap voor stap uit.'
Ik legde het hem uit en hij was er vierkant tegen.
'Je kunt veel beter doorgaan met je nieuwe boek.'
'Mm,' zei ik. 'Hoe hoger de heliumballon stijgt, des te ijler de lucht wordt en hoe lager de druk, dus de heliumballon zet uit en blijft maar stijgen en uitzetten tot hij barst.'
'Wat?'
'Het is te koud om verhalen te verzinnen. Denk je dat ik in staat ben te doen wat Tremayne verlangt?'
'Je zou waarschijnlijk een degelijk werkstuk kunnen leveren.
'Hoeveel tijd zou ermee gemoeid zijn?'
'Doe het niet,' zei hij.
'Zeg hem dat ik bij nader inzien toch briljant ben en dat ik meteen aan de slag kan.'
'Je bent gek.'
'Bovendien leer ik meteen wat meer over racen. Dat is nooit weg. Misschien kan ik het nog eens in een boek gebruiken. En ik kan paardrijden. Vertel hem dat ook.'
'Die bevliegingen van jou worden een dezer dagen nog eens je ondergang.'
Had ik maar naar hem geluisterd.
Ik heb nooit precies geweten wat Ronnie tegen Tremayne zei, maar toen ik 's middags terugbelde klonk hij tegelijk somber en triomfantelijk.
'Tremayne gaat ermee akkoord dat je zijn boek schrijft. Hij mocht je gisteren wel, schijnt het.' Zijn pessimisme weerklonk over de lijn. 'Hij heeft erin toegestemd garant te staan voor je schrijvershonorarium.' Ronnie noemde een bedrag waarvan ik de hele zomer zou kunnen leven. 'Het is in drie termijnen betaalbaar - een kwart na een maand werken, een kwart wanneer hij het hele manuscript goedkeurt en de helft bij publicatie. Als ik er een algemene uitgever voor kan vinden, betaalt die je en anders doet Tremayne het. Hij heeft ermee ingestemd dat je daarna veertig procent van alle royalty's krijgt, geen dertig. Ook heeft hij ermee ingestemd je onkosten te betalen terwijl je onderzoek doet naar zijn leven. Dat wil zeggen dat hij je reiskosten vergoedt als je mensen wilt interviewen die hem kennen. Dat is echt een heel mooie concessie. Hij vindt het raar dat je geen auto hebt, maar ik heb hem eraan herinnerd dat dat vaker het geval is met mensen die in Londen wonen. Hij zegt dat je een van de zijne kunt gebruiken. Het deed hem plezier dat je kunt paardrijden. Hij zegt dat je je rijkleding moet meebrengen en ook een smoking, daar hij eregast is bij een of ander diner en wil dat jij daarbij aanwezig bent. Ik heb hem verteld dat je een heel knap fotograaf bent, dus hij wil dat je ook je camera meebrengt.'
Misschien dat Ronnies hoorbaar gebrek aan geestdrift voor de onderneming mij zelfs toen nog zou hebben doen besluiten mij terug te trekken, ware het niet dat tantetje mij tot uiterlijk drie uur de tijd had gegeven mijn biezen te pakken.
'Wanneer verwacht Tremayne me?' vroeg ik aan Ronnie.
'Hij schijnt ontzettend in zijn schik te zijn dat er toch nog iemand met hem in zee wil gaan, nadat alle schrijvers van naam voor de eer hebben bedankt. Hij zei dat hij het liefste zag dat je zo vlug mogelijk kwam. Al was het vandaag nog, zei hij. Ga je er vandaag nog heen?'
'Ja,' zei ik.
'Hij woont in het dorpje Shellerton in Berkshire. Hij zegt dat je moet bellen welke trein je neemt, dan zal iemand je van het station van Reading afhalen. Hier is het nummer.' Hij gaf het mij.
'Mooi,' zei ik. 'En, Ronnie, ontzettend bedankt.'
'Bedank mij niet. Alleen, eh... nu ja, schrijf een of twee magnifieke hoofdstukken, dan zal ik proberen het boek op de kwaliteit daarvan ergens geplaatst te krijgen. Maar ga door met fictie schrijven. Daarin ligt je toekomst.'
'Meen je dat heus?'
'Allicht meen ik dat.' Hij leek verbaasd dat ik het vroeg. 'Voor iemand die voor geen oerwoud terugdeinst toon je een merkwaardig gebrek aan zelfvertrouwen.'
'In het oerwoud weet ik waar ik aan toe ben.'
'Zorg nu maar dat je je trein haalt,' zei hij en wenste mij succes.
Ik nam in plaats daarvan de bus, daar die goedkoper was, en werd voor het busstation van Reading opgewacht door een huiverende jonge vrouw in een gewatteerde mantel en met een wollen muts op, die mij van mijn laarzen via mijn skipak één meter drieëntachtig omhoog tot mijn donkere haar opnam en tot de conclusie kwam dat ik, zoals zij het noemde, die schrijver was.
'Ben jij die schrijver?' Ze klonk zelfverzekerd, gewend bevelen te geven, maar niet onvriendelijk.
'John Kendall,' knikte ik.
'Ik ben Mackie Vickers. MACKIE,' spelde ze. 'Geen Maggie. Je bus is te laat.'
'De wegen zijn slecht,' zei ik verontschuldigend.
'Buiten de stad zijn ze nog slechter.' Het was donker en ontzettend koud. Ze ging mij voor naar een robuust, jeep-achtig voertuig dat niet ver weg geparkeerd stond en opende het achterportier. 'Zet je bagage maar hierin. Je kunt onder het rijden met iedereen kennismaken.'
Er bleken al vier mensen in het vervoermiddel te zitten, allemaal koud en opgelucht dat ik eindelijk was komen opdagen. Ik propte mijn spullen weg en stapte in. Op de achterbank zag ik vaag twee gedaanten, die een stukje opschoven zodat ik erbij paste. Mackie Vickers zette zich achter het stuur, startte de motor, maakte de handrem los en voegde zich in een stroom auto's. Uit de kachel kwam een welkom straaltje warme lucht.
'De schrijver heet John Kendall, zegt-ie,' zei Mackie tegen iedereen in het algemeen.
Niemand reageerde op die mededeling.
'Je zit naast de hoofdstalknecht van Tremayne,' vervolgde ze, 'en zijn vrouw zit naast hem.'
De vage man naast mij zei: 'Bob Watson.' Zijn vrouw zei niets.
'Voorin naast mij,' zei Mackie, 'zitten Fiona en Harry Goodhaven.'
Fiona noch Harry zei iets. Er hing in de auto een stemming om te snijden, die elke onderhoudende opmerking die ik mogelijk had willen maken in de kiem smoorde, en dat had vrijwel niets met de temperatuur uitstaande. Het was alsof de lucht doortrokken was van chagrijn.
Mackie reed een paar minuten zwijgend langs de geelachtig verlichte hoofdroute naar het westen, Reading uit, al haar aandacht bij de met papsneeuw omzoomde weg. Het intensieve spitsuurverkeer kroop traag voort met telkens rood oplichtende remlichten, een vloekende processie.
Ten slotte zei Mackie, haar hoofd omdraaiend omdat ik recht achter haar zat, tegen mij: 'We zijn geen erg opgewekt gezelschap. We hebben de hele dag bij de rechtbank gezeten. Iedereen is een beetje humeurig. Je moet het maar even nemen zoals het is.'
'Helemaal geen probleem,' zei ik.
Probleem was een verkeerd gekozen woord, scheen het.
Alsof ze stoom afblies zei Fiona luid: 'Ik kan er met mijn verstand niet bij dat je zo stom was.'
'Hou nu maar op,' zei Harry. Hij had het kennelijk al eerder gehoord.
'Maar je weet verdraaid goed dat Lewis dronken was.'
'Dat is nooit een excuus.'
'Maar het verklaart een hoop. Je weet verdraaid goed dat hij dronken was.'
'Iedereen zegt dat hij dronken was,' zei Harry op redelijk klinkende toon, 'maar dat weet ik toch niet? Ik heb niet gezien dat hij veel dronk.'
Bob Watson naast mij zei op fluistertoon: 'Leugenaar,' wat Harry niet hoorde.
'Nolan gaat naar de gevangenis,' zei Fiona verbitterd. 'Besef je dat wel? De gevangenis. Allemaal door jou.'
'Daar kun je nog niets van zeggen,' wierp Harry tegen. 'De jury heeft hem nog niet schuldig bevonden.'
'Maar dat zullen ze zeker doen, of niet soms? En dat zal dan jouw schuld zijn. Verdomme, je stond onder ede. Je hoefde alleen maar te zeggen dat Lewis dronken was. Nu denkt de jury dat hij niet dronken was, dus moet hij zich alles kunnen herinneren. Ze denken dat hij liegt wanneer hij zegt dat hij het zich niet kan herinneren. Godallemachtig, Nolans hele verdediging was erop gebaseerd dat Lewis het zich niet kan herinneren. Hoe kon je zo stom zijn?'
Harry gaf geen antwoord. De sfeer verslechterde zo mogelijk nog meer en ik had het gevoel of ik halverwege een film was binnengekomen en geen touw aan het verhaal kon vastknopen.
Mackie draaide zonder een mening te uiten van de westelijke ringweg de M4-snelweg op, waarna we een stuk vlugger naar het westen opschoten over een onverlicht weggedeelte zonder huizen tussen beboste en met sneeuw bedekte heuvels door, terwijl in het licht van de koplampen ijskristallen glinsterden.
'Bob zegt dat Lewis dronken was,' hield Fiona aan, 'en die kan het weten, hij schonk zelf de drank in.'
'Misschien dat de jury Bob dan gelooft.'
'Ze geloofden hem tot jij daar stond en het verknalde.'
'Ze hadden jou in de getuigenbank moeten zetten,' verdedigde Harry zich, 'dan had je kunnen zweren dat hij laveloos was en met stoffer en blik opgeveegd kon worden, ook al was je er niet bij.'
Bob Watson zei: 'Hij was niet laveloos.'
'Hou jij je erbuiten, Bob,' snauwde Harry.
'Sor-ry,' zei Bob Watson, wederom fluisterend.
'Je hoefde alleen maar te zweren dat Lewis dronken was.' Fiona's stem schoot woedend uit. 'Alleen daarvoor had de verdediging je laten dagvaarden. Toen zei je het niet. De advocaat van Nolan kon je wel vermoorden.'
'Jij hoefde daar niet te staan om de vragen van die aanklager te beantwoorden,' zei Harry mat. 'Je hoorde wat hij vroeg, hoe wist ik dat Lewis dronken was? Had ik hem een ademtest afgenomen, een bloedproef, een urinetest? Waarop baseerde ik mijn oordeel? Had ik enige medische ervaring? Je hebt hem gehoord. Aldoor maar weer. Hoeveel glazen had ik Lewis achterover zien slaan? Hoe wist ik wat er in die glazen zat? Had ik ooit gehoord dat Lewis wel vaker na het drinken aan geheugenverlies leed?'
'Die vraag moest hij terugnemen,' zei Mackie.
'Je liet de aanklager de vloer met je aanvegen. Je sloeg een ontzettend stom figuur...' Fiona bleef almaar doorgaan, zonder dat haar woede ook maar iets bekoelde.
Ik begon gewoon medelijden met Harry te krijgen.
We kwamen bij de afslag Chievely en verlieten de snelweg om de A34 in noordelijke richting naar Oxford te nemen. Mackie was zo verstandig niet over de heuvels te gaan, maar de hoofdwegen te nemen die geruimd waren ook al was dat volgens de kaart een stukje om. Ik had opgezocht waar het dorp van Tremayne precies uithing, ervan uitgaande dat het een wijs man was die zijn bestemming wist, vooral wanneer die op de Berkshire Downs lag, kilometers overal vandaan.
Fiona's tong was tegen de tijd dat Shellerton op een wegwijzer opdook goddank verstomd. Mackie minderde gas, knipperde met de koplampen en draaide voorzichtig van de hoofdweg af een heel smalle B-weg in, weinig meer dan een pad, waar de sneeuw ruw naar de kant was gereden maar nog steeds in ondiepe bruine voren een groot deel van het wegoppervlak bedekte. De banden rolden knerpend over de bevroren bovenlaag. De binnenkant van de voorruit besloeg snel en Mackie veegde hem ongeduldig met haar handschoen schoon.
Er stonden geen huizen langs de weg — het was van de hoofdweg naar het dorp meer dan anderhalve kilometer over kaal heuvelland, merkte ik later. Ook waren er geen andere auto's - niemand ging de deur uit als het niet hoefde. Hoe voorzichtig Mackie ook reed, af en toe kon je de wielen voelen slippen, terwijl ze griezelige seconden lang hun grip op de weg verloren. De motor gierde in een lage versnelling moeizaam tegen een korte helling omhoog.
'Het is slechter dan vanochtend,' zei Mackie bezorgd. 'Deze weg is een ijsbaan.'
Niemand gaf antwoord. Ik hoopte, net als alle anderen waarschijnlijk, dat we de top van de helling zouden halen zonder achteruit te glijden en dat lukte ook, maar daar bleek dat de afdaling er al even riskant, zo niet nog riskanter, uitzag. Mackie veegde de voorruit nogmaals schoon en maakte uiterst voorzichtig een bocht naar rechts.
In het licht van de koplampen stond stokstijf midden op de weg een paard. Een donker paard met een donkere staldeken omgegespt, zijn hoofd geschrokken opgeheven. Zijn vacht glansde en zijn grote ogen schitterden. Het beeld grifte zich in mijn geheugen, even stijf bevroren als het landschap.
'Jezus!' schreeuwde Mackie, terwijl ze op de rem trapte.
De auto gleed onhoudbaar door over het ijs en hoewel Mackie de rem meteen weer losliet, haalde het niet veel uit. Het paard probeerde in doodsangst van de weg op het veld ernaast te springen. In haar poging hem te ontwijken en tegelijkertijd worstelend om uit de slip te komen, schatte Mackie de bocht, de weghelling en de snelheid verkeerd, hoewel er eerlijk gezegd een stuntrijder voor nodig zou zijn geweest om hier zonder brokken uit te komen.
De jeep gleed naar de kant, klom met rondspinnende wielen tegen de met sneeuw bedekte grasberm op, rolde verder alsof hij op eigen houtje op weg ging naar het open veld, en kantelde toen in een tot dan toe onzichtbare sloot, waarbij hij met een geknal als van pistoolschoten door de ijslaag brak die het water bedekte.
We hadden niet veel vaart gehad, dus de botsing was niet fataal, maar de klap kwam toch hard genoeg aan om iemands kiezen te doen rammelen. De linkerwielen bevonden zich ruim een meter lager dan het wegdek en het dak van de wagen rustte in de lengte op de overkant van de sloot, zodat hij niet geheel plat op zijn kant lag. Ik opende het portier aan mijn kant, die half omhoogwees, en hees mijzelf nog haast voor de motor ermee ophield naar buiten.
De wind, die hier in de heuvels altijd voelbaar was, prikte fel en waarschuwend in mijn gezicht. Afkoeling door de wind was een meedogenloze vijand en kon dodelijk zijn voor wie het niet in de gaten had.
Bob Watson was boven op zijn vrouw gevallen. Ik deed een greep omlaag in de auto, pakte hem beet en begon hem naar buiten te trekken.
Hij probeerde uit mijn handen los te komen, terwijl hij angstig 'Ingrid' riep, en toen in paniek: 'Het is hier nat... ze ligt in het water.'
'Kom eruit,' gebood ik, 'dan kunnen we haar er samen uit trekken. Kom op, je drukt met je gewicht op haar. Op die manier krijg je haar nooit naar buiten.'
Een restje verstand begon tot hem door te dringen en hij liet toe dat ik hem ver genoeg omhoogtrok dat hij achterom kon reiken naar zijn vrouw. Ik hield hem beet en hij haar, en met zijn beiden trokken we haar naar buiten en zetten haar op de weg.
Onder het ijs stond de sloot haast helemaal vol modderig, steenkoud water. Terwijl we Ingrid eruit tilden steeg het water in de auto nog steeds snel en Fiona gilde op de voorbank tegen Harry, die, zag ik tot mijn schrik, onder haar lag en gevaar liep te verdrinken, dat hij haar eruit moest halen.
De ene koplamp die nog brandde ging plotseling uit.
Mackie had zich niet bewogen om zich in veiligheid te brengen. Ik trok het portier naast haar open en zag haar verdoofd en half bewusteloos zitten, op haar plaats gehouden door haar autogordel.
'Haal ons eruit,' gilde Fiona.
Harry worstelde en zwoegde in het water om haar omhoog te duwen, teneinde haar dan wel zichzelf te redden, dat viel niet te zeggen. Ik zocht op de tast om Mackies middel naar de sluiting van de autogordel, maakte hem los, tilde haar volle gewicht omhoog en schoof haar in de armen van Bob Watson.
'Zet haar op de slootkant,' zei ik. 'Veeg de sneeuw van het gras. Sla je armen om haar heen. Beschut haar tegen de wind.'
'Bob,' zei Ingrid zielig, terwijl ze hulpeloos op de weg stond en scheen te menen dat haar man zich alleen om haar diende te bekommeren, 'Bob, ik heb je nodig. Ik voel me afschuwelijk.'
Bob keek even naar zijn vrouw, maar ondersteunde Mackie en hielp haar te gaan zitten. Ze begon gelukkig tekenen van leven te vertonen - ze bewoog zich kreunend en vroeg wat er gebeurd was.
Geen bloed, dacht ik. Geen druppel. Een geluk bij een ongeluk. Mijn ogen begonnen aan het duister te wennen.
Fiona, die de paniek nabij was, stak haar armen omhoog en liet zich soepel en atletisch door mij omhoogtrekken. Ik liet haar los en bukte mij naar Harry, die inmiddels zijn autogordel los had en met zijn hoofd boven water de doodsangst te boven was. Hij klauterde op eigen kracht naar buiten en liep druipend op Mackie toe - hij scheen om haar nog het meest bezorgd en nam de ondersteunende taak van Bob Watson over.
Ingrid stond hulpeloos huilend op de weg - doornat, mager en angstig. De wind ging je door merg en been... ontzettend gevaarlijk. De meeste mensen hadden er geen idee van hoe snel de kou iemand kon doden.
'Trek je vrouw al haar kleren uit,' zei ik tegen Bob Watson.
'Wat?'
'Trek al haar natte kleren uit, anders bevriest ze tot een ijsklomp.'
Hij opende zijn mond.
'Begin bovenaan,' zei ik. 'Trek alles uit en doe haar mijn ski-jack aan, vlug. Dat is warm.' Ik ritste het open, trok het uit en vouwde het samen zodat mijn lichaamswarmte er zoveel mogelijk in bleef. De kou sneed door mijn trui en onderhemdje alsof ik niets aanhad. Ik was ontzettend dankbaar dat ik tenminste droog was.
'Ik help Ingrid wel,' zei Fiona, toen Bob nog steeds aarzelde. 'Haar beha ook?'
'Ja, alles.'
Terwijl de twee vrouwen aan het losknopen en uittrekken sloegen, liep ik naar de achterkant van het gekantelde voertuig en merkte tot mijn opluchting dat de achterklep nog openging. Ik stroopte mijn mouwen op en viste mijn twee tassen uit de auto. Harry, die vlak naast mij stond, keek met een somber gezicht toe hoe het water eruit droop.
'Alles is kletsnat,' zei hij verslagen.
'Nee.' Waterdicht, zanddicht, insectendicht, luidden de regels wanneer ik op reis ging, zelfs in landelijk Engeland. Ik vond de aluminium camerakoffer onder water en zette hem naast de tassen op de weg.
'Waaraan geef je de voorkeur,' vroeg ik aan Harry, 'badjas of smoking?'
Hij moest werkelijk lachen.
'Kleed je uit,' zei ik, 'voor het geval de ijsman langskomt. Begin maar boven de gordel.'
Ze waren allemaal gekleed voor een bezoek aan de rechtbank, niet om in de openlucht rond te stoeien. Zelfs Mackie en Bob Watson, die droog waren, hadden gezien de omstandigheden te weinig aan.
Bob Watson nam Mackie weer van Harry over, die zich daarop van zijn doorweekte overjas, kostuum, overhemd en stropdas begon te ontdoen, met een pijnlijk vertrokken gezicht toen zijn natte huid aan de kou werd blootgesteld. Zijn onderhemdje bleef aan zijn lijf plakken. Ik hielp hem een handje.
'Hoe zei je ook alweer dat je heette?' vroeg hij rillend en klappertandend.
'John.'
Ik gaf hem een donkerblauw zijden hemdje en lange onderbroek, twee truien, een grijze broek en de badjas. Nog nooit was iemand vlugger in zijn kleren gedoken.
Mijn schoenen waren hem een maat te groot, klaagde hij spottend, terwijl hij ze rondhinkend over zijn droge sokken aantrok.
Fiona had Ingrid tot haar middel verkleed en wachtte om de tweede helft te doen. Ik trok mijn laarzen uit en toen mijn skibroek, die Fiona Ingrid aantrok nadat ze haar kortstondige naaktheid onder de gordel voor mijn ogen had trachten te verbergen, wat mij verbaasde. Dit was echt niet het moment om preuts te doen. De laarzen leken kolossaal aan haar voeten en Ingrid was twintig centimeter kleiner dan mijn skipak.
Voor mijzelf haalde ik een donkerblauwe blazer en rijlaarzen voor den dag, terwijl ik mijn tenen in mijn wollen sokken langzaam in ijspegels voelde veranderen.
'Mijn voeten zijn doorweekt,' zei Fiona, terwijl ze rillend naar de rijlaarzen keek, 'en ik ben tot mijn hals toe nat. Is er nog wat over?'
'Trek deze maar aan.'
Ik duwde de laarzen en blazer in haar handen. Mijn zwarte avondschoenen, het enige dat op het gebied van schoeisel nog over was, zouden bij iedere stap van haar voeten zijn gegleden.
Ik dook weer in mijn tas en dolf een rijbroek, zwarte sokken en een sweatshirt op. 'Heb je hier wat aan?' vroeg ik.
Ze pakte alle kleren dankbaar aan en verschool zich achter Ingrid om zich te verkleden. Zelf trok ik mijn zwarte schoenen en het smokingjasje aan - alles beter dan niets.
Toen Fiona weer te voorschijn kwam, waren haar rillingen toegenomen tot schokken. Ze was nog steeds te dun gekleed, ook al was ze nu droog. Het enige nog bruikbare tussen mijn spullen was de plastic zak waarin mijn smoking had gezeten. Ik vergrootte het gat waar het haakje van de kleerhanger normaal doorheen ging en trok de zak over Fiona's hoofd. Ook al vond ze het misschien niet leuk met het opschrift 'Ace Cleaners' van voren en achteren te moeten lopen, hij hield in elk geval de wind een beetje tegen en wat lichaamswarmte vast.
'Welnu,' zei Harry opvallend opgewekt, terwijl hij het vagelijk zichtbare eindresultaat van de bonte verkleedpartij opnam, 'dank zij John hebben we kans Shellerton terug te zien. Jullie kunnen maar het beste samen op pad gaan. Ik blijf bij Mackie en we volgen zodra we kunnen.'
'Nee,' zei ik. 'Hoe ver is het naar het dorp?'
'Een kilometer of twee.'
'Dan gaan we met zijn allen op weg. We zullen Mackie dragen. Geloof me, het is te koud om hier te blijven rondhangen. Wat zou je zeggen van een zitgreep?'
Harry en ik lieten de half bewusteloze Mackie op onze samengeklampte vuisten zitten en legden haar armen om onze hals, en zo gingen we op weg naar het dorp, terwijl Bob Watson alle natte kleren in een van mijn tassen droeg, Fiona de droge spullen in de andere en Ingrid op mijn moonboots en met mijn camerakoffer voorop voortschuifelde en ons bijlichtte met de handdynamo uit mijn nooduitrusting.
'Gewoon knijpen,' deed ik haar voor. 'Er zitten geen batterijen in. Richt hem op de weg, dan kunnen we allemaal wat zien.'
'Goddank dat het niet sneeuwt,' zei Harry - maar er hingen dreigende wolken die de sterren bedekten. Het weinige hemellicht dat er was werd versterkt door de witheid van de sneeuw, het enige goede ervan. Ik was blij dat het niet al te ver naar het dorp was. Mackie was wel niet loodzwaar, maar we liepen op ijs.
'Komt er helemaal geen verkeer langs deze weg?' vroeg ik vertwijfeld toen we zo'n achthonderd meter hadden afgelegd en nog steeds niemand hadden gezien.
'Er zijn nog twee andere wegen naar Shellerton,' zei Harry. 'God, die wind is verschrikkelijk. Mijn oren vallen haast af.'
Mijn eigen hoofd deed ook pijn van de kou. Mackie en Fiona hadden wollen mutsen op, Ingrid was nog het warmst in de capuchon van mijn skipak en Bob Watson droeg een pet. Ingrid had mijn handschoenen aan. Harry's handen en de mijne begonnen gevoelloos te worden onder Mackies zitvlak. Als ik meer sokken had meegenomen, hadden we die als wanten kunnen gebruiken.
'Het is nu niet ver meer,' zei Bob. 'Zodra we de bocht door zijn, zie je het dorp liggen.'
Hij had gelijk. Niet ver beneden ons twinkelden lichtjes, die beschutting en warmte beloofden. Laten we geen stroomstoring krijgen, bad ik.
Mackie ontwaakte op het laatste stuk opeens tot vol bewustzijn en wilde weten wat er aan de hand was.
'We zijn geslipt en een sloot in gereden,' zei Harry bondig.
'Het paard! Mankeert dat paard niets? Waarom dragen jullie me? Zet me neer.'
We bleven staan en zetten haar op haar benen, waar ze stond te zwaaien en met een hand naar haar hoofd greep.
'Hebben we het paard geraakt?' vroeg ze.
'Nee,' antwoordde Harry. 'Laten we je liever dragen.'
'Wat is er met het paard gebeurd?'
'Dat is ervandoor gegaan over de Downs. Kom op, Mackie, we vriezen letterlijk dood als we hier blijven staan.' Harry sloeg zijn armen in mijn badjas om zijn lichaam en probeerde zijn handen in zijn oksels te warmen. 'Laten we in godsnaam doorlopen.'
Mackie wilde niet dat we haar weer optilden en dus begonnen we in de richting van het dorp te strompelen, een schimmige rij die heuvelafwaarts gleed en glibberde, zich aan elkaar vasthoudend om niet te vallen, verkleumd tot op het bot. Ik had mijn ski's mee moeten nemen, dacht ik, en die ochtend leek een heel lange tijd geleden.
Eén reden voor het ontbreken van verkeer werd duidelijk toen we de eerste huizen bereikten: er stonden twee auto's op elkaar gebotst over de volle breedte van de straat en langs die weg kon niets het dorp uit.
'Kom maar liever allemaal mee naar ons huis,' zei Fiona met bibberende stem toen we ons voorzichtig om de wrakken heen wrongen. 'Dat is het dichtste bij.'
Niemand maakte tegenwerpingen.
We sloegen een lange, onverlichte dorpsstraat in en kwamen langs een garage, donker en dicht, en een café, dat open was.
'Even een afzakkertje?' stelde Harry half serieus voor.
Fiona zei met herlevende scherpte: 'Ik dacht dat je voor vandaag wel genoeg over drank had gehoord. En je gaat in die kleren nergens heen, behalve recht naar huis.'
Het was te donker om Harry's gezicht te zien. Niemand vond het nodig commentaar te geven en na korte tijd sloeg Ingrid met de lamp een oprijlaan in die slingerend achter een paar huizen langs liep en uitkwam op een besneeuwde, open uitgestrektheid aan de voorkant van een groot huis, zo te zien in Georgian stijl.
Ingrid bleef staan. Fiona zei: 'Hierheen,' en ging de nog steeds zwijgende processie voor naar een zijdeur, die ze opende met een onder een steen vandaan gehaalde sleutel.
De opluchting uit de wind te zijn was als een wedergeboorte. De warmte van de enorme keuken waar we achter elkaar naar binnen schuifelden was een genot waar we van opleefden - en daar, in het licht, kon ik mijn metgezellen voor het eerst goed bekijken.